Metha’s muziek; Asshole

Gepubliceerd op: 30 oktober 2013 10:16

“Pain in the ass & prominente pretentieuze popstar.

Niet muy simpa, maar hij heeft wel e.e.a. gemaakt. Waaronder Vicious. Decadente asshole met fantastisch verveelde stem.” Schreef ik zondagavond op Facebook toen ik hoorde dat Lou Reed was overleden aan een leverfalen. Ja, dank je de koekoek, als je zoveel ingenomen hebt van de meest uiteenlopende genotsmiddelen als hij deed, word je op gegeven moment op het matje geroepen. Moet je je wisselgeld inleveren. Maar moet ik nou ook nog iets over hem zeggen? Waarom in godsnaam? De hele wereld zegt al iets over hem, nu hij er niet meer is. Waarom? Ik vond hem immers een asshole. Een pretentieuze arty farty asshole. Grumpy, egocentrisch, arrogant, totaal en alleen zijn eigen pad gaand. Wat dan ook wel weer bewondering afdwingt, hoe onsympatiek ook, hij was er toch wel eentje die een en ander afgeleverd heeft, daar kun je niet omheen. Asshole met enorm ego. Met het uiterlijk van een griezelig knappe zombie. Een uit duizenden herkenbare stem. Een sexy, vervéélde stem behorend bij een New Yorkse hotshot gigolo, die als dat zo uitkwam beide sexen bediende. Eentje die op het juiste moment op de juiste plek was. Sociaal enorm handig. Meeliftte op faam van anderen. Velvet Underground: thanks Andy W. Transformer, thanks David B. Vlak trouwens Andy W. & David B. zelf ook niet uit, beiden ook erg handig in het dáár zijn waar het telt. You scratch my back, I’ll scratch yours. Maar Lou had toch ook wel zo zijn eigen dingetjes.

No limits for Lou

Hij was voor mij hét epitoom van ‘Bright lights big city’ en dan vooral de sleazy nightlife-kant daarvan. Een wreed grote stadsloeder, uiterst bedreven in overleven. Nog meer dan David Bowie belichaamde hij het leven op het scherp van de snede. Waiting for my man, dat is toch Taxi driver, Midnight cowboy en alles ‘grote stad’ ineen? Glimmende beregende straten, ratten scharrelend tussen etensresten, weggeworpen condooms en heroïnespuiten, torenhoge grauwe gebouwen die het zicht op de hemel versperren; stank, viezigheid en daartussen hij, in een versleten zwartleren jasje, kraag omhoog, verscholen achter anonieme zonnebril ondanks de duisternis, wachtend op zijn mannetje. Die iets heeft dat het leven weer opdrijft. Dat het leven weer hitsig, sexy, flashy-flitsend en de moeite waard maakt. Heroïne die, als die door zijn aderen jaagt, hem even als Jezus’ zoon doet voelen, even maar. Of sex met zijn man. Alles is mogelijk en wordt gedaan. No limits for Lou.

pleasure & pain

Over het leven “on the wild side” zingt hij met die stem, die stem, die kippenvel opwekkende stem. Rattenvanger van Hamelenstem. Stem als een sexy streling maar tegelijk zó afstandelijk en oh, zo koud als ijs. Een stem die je onontkoombaar meezuigt in zijn smoezelige, gecompliceerde wereld van shiny leather, taste the whip, pleasure & pain. En ontgoocheling. Dat trof ik altijd in zijn gezicht: pure, afgrijselijke ontgoocheling. Het had hem allemaal absoluut niet gebracht wat hij ervan verwacht had, dat zag je in zijn ogen.

Uniek

De Velvet Underground van de bananenhoes klinkt af en toe een beetje lullig, net zo rammelend als de Outsiders uit het dorp Amsterdam eigenlijk, maar die stem van Lou tilt het dan weer dimensies verder dan Wally Tax ooit kon en durfde te gaan. Nu, Songs for Drella luisterend, ben ik toch weer geïmponeerd door Lou’s volslagen unieke dictie, zelfs door zijn niet geniale, niet onderscheidende, maar wel uiterst effectieve gitaarspel.

Waarom dan toch dat hardnekkige, niet weg te wimpelen luchtje van winstbejag, incashen, “ik kende hem” “ik was erbij” dat eromheen lijkt te hangen? Als je de songs van John Cale op diezelfde cd hoort, treffen de empathie en de warmte. Bij Lou voel je kilte, afstand, zelfbewuste “ik was deel van die scene”, “wij schreven kunsthistorie” borstklopperij.

Maar, ik moet toegeven, asshole & all, zijn kunst deed hij weergaloos, onnavolgbaar en uniek. Iconen mogen best assholes zijn. Misschien zijn iconen wel bij uitstek assholes, omdat ze n’iímporte qui où quoi volkomen hun eigen goddelijke gang gaan en zo tot hun beste kunnen komen. Picasso & Dali waren ook bepaald geen schatteboutjes.Oh Lou, met deze opmerking zou je blij zijn geweest, vermoed ik.

Metha Molenaar.