Metha's muziek; zo moeilijk is het allemaal niet

Gepubliceerd op: 1 september 2013 13:08

“Zeg heb je wel gehoord van De Zilvervloot uit Spanje.” Wie heeft het niet in alle onschuld gezongen vroeger? Jaja, geroofd uit Centraal en Zuid Amerika dus, al dat goud en zilver dat in Europa grote welvaart bracht.

Dit alles werd in gang gezet door de reizen van de Italiaanse Columbus en ontdekking/plundering van die continenten overzee. In Spanje had men hierdoor niet één Gouden Eeuw zoals hier maar ’’Los Siglos de Oro’’, meervoud dus, beginnend ongeveer 1492 en eindigend ongeveer einde 17e eeuw. In het “keizerrijk waar de zon nooit onderging” zoals koning Felipe II zijn rijk betitelde, kon deze vorst zich een ruimhartig maecenas betonen want de staatskas stroomde over! Het Spaanse hof in het nieuw gebouwde Escorial trok behalve vele kunstenaars uit Europa uiteraard ook veel Spaanse kunstenaars aan. De kunstbeoefening steeg naar ongekende hoogtes. Schilders als El Greco, Diego Velázques, Zurbarán en Murillo maakten in deze stimulerende ambiance hun mooiste werk evenals schrijvers als Miguel de Cervantes en Lope de Vega. Een componist als Tomás de Victoria, de Spaanse Palestrina zoals hij wel eens wordt genoemd, ontving een toelage van Felipe II om in Rome bij voornoemde componist in de leer te gaan en werd toen hij terugkeerde naar Spanje kapelaan van de Keizerin. Er was er nog een componist aan het hof, António de Cabezón (30 maart 1510 – 26 Maart 1566), die minder bekend is. Hij was organist en ‘músico de cámara’ van koning Carlos I (=keizer Karel V) en koningin Isabella van Portugal, later van Felipe II én de eerste Iberische componist die voor toetsinstrumenten (orgel en clavicord) componeerde.

 

Na aan het hart

Antonio de Cabezón kwam tot mij via de gedichten die mijn zeer na aan het hart liggen van Hans Faverey (Paramaribo, 14 september 1933 - Amsterdam, 8 juli 1990) Deze dichter was een groot liefhebber van de muziek die De Cabezón componeerde; hij speelde de composities zelf op klavecimbel en piano. Vaak sla ik de Verzamelde gedichten van Faverey open om even te verwijlen in het verdwijnen, In datgene dat haast niet te benoemen lijkt. Tijd. Gestolde tijd. Tijdloos. Dood. Zijn. Niet zijn. In zichzelf besloten zijn. Het sublieme. Schoonheid. Leegte. Zee, altijd heel veel zee. Favereys poëzie die als “moeilijk” te boek staat is, zoals hij zelf zei: “...zo moeilijk allemaal niet”. Als je je met open zintuigen mee laat voeren voel je ze, intuïtief. Als muziek vloeien ze, een sfeer scheppend, een teer beeld vormend, nauwelijks de stilte verstorend, nèt even het water rimpelend. Je voelt ze diep in je kern inzinken.

Dat waarnaar verwezen wordt, het onderliggende, komt later bij herlezing, bij naspeuring.

Geen woord, geen noot teveel

De gedichten steken haast als muzikale composities in elkaar. De woorden kunnen niet anders staan dan daar waar ze zich bevinden. Leestekens, wit, alles heeft zijn specifieke functie. Net als de componist Federico Mompou eindeloos schaafde aan zijn composities zodat er geen noot teveel en elke noot zich op zijn enig mogelijke plaats bevond, zo componeerde Faverey zijn gedichten.

Faverey noemt Mompou echter in geen van zijn gedichten, wellicht kende hij deze verwante geest niet? Hij noemt wel componisten als Domenico Scarlatti, François Couperin én Antonio de Cabezón.

Domenico Scarlatti, - há,óf ik hem ken, als mijn broekzak mag ik wel zeggen. François Couperin ken ik enigszins maar wat was het in de muziek van De Cabezóns wat Faverey zo aantrok? Misschien trof Faverey hetzelfde zo-dient-het-gezegd en niet anders? Een zich aan het oog kristalhelder presenterend oppervlak waar in de onderwereld peilloze mysteriën schemeren?

Ziende blind

De Cabezón was blind, misschien scherpte dat zijn gehoor aan, maakte dat hem extra sensitief waardoor hij nieuwe klankkleuren ontdekte? Benijdde Faverey misschien de componist die al sinds vroege jeugd blind was en niet afgeleid werd door alle zaken des levens die zienden blind kunnen maken – hij kon zich immers uitsluitend concentreren op zijn innerlijk wereld en zijn kunst raakte niet vertroebeld door externe factoren.

Over de man zelf is verder niet zoveel bekend, dus wat De Cabezóns muziek voor Favery bijzonder maakte, kan men slechts door luisteren trachten te ontwaren.

Deze muziek lijkt in zichzelf besloten, ze geeft zichzelf niet gauw prijs. Is dat wat je hoort alles wat zich aandient of is er meer? Met minimale middelen alles kunnen uitdrukken, was dat hetgene dat Faverey aanstond? Misschien vergt het intensiever luisteren naar die Renaissance-muziektaal om te kunnen fijnproeven. Om de eventuele overeenkomst tussen De Cabezón en Faverey te ontdekken.

Minder gemakkelijk

Zo helder als het vanmorgen

ochtend is: mag zo elk moment zijn,

 

 

dat ik niet opnieuw stierf. Laat

 

de god aan wie ik mij heb ontfutseld,

 

 

zich toestaan mij te doen spelen nog

 

enkele minder gemakkelijke muzieken

 

 

van Antonio de Cabezón, el único

organista, ciego de nacimiento.

Wereldser zaken

Renaissancemuziek heeft bij oppervlakkige beluistering iets formeels. De structuren zijn redelijk simpel, het instrumentarium was nog niet erg geavanceerd, de poort naar ‘alles’ stond nog maar net open en het uitzicht was duizelingwekkend. Voorzichtige schreden werden gezet op nieuwe bodem. Muziek was veelal vocaal; instrumentale muziek had nog geen betekenis op zichzelf, diende ter illustratie en ondersteuning van vaak religieuze teksten. Instrumentale muziek werd niet genoteerd omdat het van vader op zoon werd overgeleverd als begeleiding van volksliedjes. Luisterend naar De Cabezóns muziek, lijkt het of er onder de formaliteit voorzichtigjes andere zaken aangestipt worden. Wereldser zaken. De kerk werd steeds minder bepalend in het leven van de ‘gewone’ man, vandaar dat De Cabezón zich ook liet inspireren door volksliedjes, waarop hij variaties en improvisaties (diferencias) maakte. Misschien komt het door de harde klank, die een clavecimbel voorbrengt dat De Cabezón’s Tientos even streng klinken als de Meseta Central in het Spaanse midden oogt. Droog, versteend, weids. Hetzelfde instrument in Scarlatti’s Fandango klinkt humoristisch en sprankelend. Gecomponeerd in een later tijdsgewricht natuurlijk maar het componerende karakter spreekt vast ook een woordje mee. Door de aarzelende klanken van het clavicord, waar De Cabezón zelf voor componeerde en op speelde, klinkt de muziek al minder onverbiddelijk en melancholieker. De dansmuziek als zijn Pavane klinkt weer voornaam en elegant, een vorstelijk feest waardig.

Moeilijk?

De muziek van Antonio de “Koppige” werd door een collega , toeval, toeval, óók al als ‘moeilijk’ gekenschetst. Och.

Zo moeilijk is ook dit allemaal niet. Wat bewezen wordt door het volgende: ik werkte onlangs ‘s avonds op de Multimedia afdeling van de OBA en had muziek van De Cabezón opstaan om te onderzoeken en te luisteren. Kwamen er in 15 minuten tijd 2 heren van uiteenlopende leeftijd en presentatie aangenaam getroffen op af om te kijken wat voor muziek dit was want: mooi! Dit zou hier vaker gedraaid moeten worden! Ze hadden beiden nog nooit van De Cabezón gehoord. Noch van Faverey trouwens. Een week later wilde weer een andere klant de cd lenen, toen ik hem weer had opgezet.

Zo moeilijk is het dus niet. Het moet je treffen. Je moet het echter wel de kans geven dát het je kan treffen. Gedichten. Muziek. Het leven. De eerste twee treffen gegarandeerd zonder averij!

 

Metha Molenaar