Boekenblog 209: Fietsen in Amsterdam met H. Brandt Corstius, A.J. Klei en J.J. Voskuil
In 2010 schreef ik een blog 58 over Hugo Brandt Corstius, die afgelopen vrijdag 28 februari overleed. Ter nagedachtenis aan de schrijver en columnist publiceer ik deze blog vandaag opnieuw.
Hugo Brandt Corstius, nu meer bekend als de vader van Jelle en Aaf, publiceert al sinds midden jaren ’60. Beroemd was zijn wekelijkse column Vrij Nederland als Piet Grijs, een van zijn vele vermommingen. “Elk pseudoniem vertegenwoordigt een deel van mijn persoonlijkheid. Ik schrijf onder die naam uitsluitend namens dat facet van mijn karakter.” En hoeveel facetten heeft dat karakter dan: Als Stoker schreef hij van 1979 tot 1986 een column in De Volkskrant. Verder gebruikte hij o.a. de pseudoniemen Raoul Achterhout,Victor Baarn, Gerard Balthasar, Battus (NRC Handelsblad en Vrij Nederland), Batticus, drs. G. van Buren (NRC Handelsblad), Raoul Chapkis, Dolf Cohen, Jan Eter (Vrij Nederland), Jan Eter jr. Maaike Helder, Peter Malenkov, G. Prijs, Talisman, Juha Tanttu, Hugo de Torenkraai (Tirade), Jozef Trapjes en Joop den Uyl.
Interessant is natuurlijk om na te gaan of je ook zoveel facetten in je karakter herkent. Bij Brandt Corstius heeft het in ieder geval geleid tot een bijna onoverzienbaar oeuvre. Tot diep in de jaren tachtig nam ik zijn stukken gretig tot me. Al die facetten leverden ongelooflijk veel leesplezier op, maar ook wel wrevel. Zijn woedeaanvallen over toen actuele zaken gingen me veel te ver; hij rekte de vrijheid van meningsuiting zo nu en dan toen al op tot het niveau waar we nu wel vaak toe zijn afgezakt. Het beledigen als cultuuruiting, daar ben ik nooit een voorstander van geweest. Maar goed, meestal waren zijn stukken briljante en geestige uiteenzettingen. Een hoogtepunt was natuurlijk ook Opperlandse Letterkunde, waarin hij een totaal andere versie van onze moedertaal neerzet. Dat boek is een apart boekenblog waard- naast vele andere boeken trouwens.
Nu de titel van dit blog. Brandt Corstius schreef ooit een stuk over fietsen, dat mij als fervent wielrijder buitengewoon aansprak. Alles wat fietsen zo aangenaam maakt beschreef hij in 500 woorden. Ik herinner me zinnen als: Nooit meer met losse handen over stille wegen rijden. Nooit meer met opgetrokken benen door waterplassen scheuren. Het was overduidelijk een afscheid nemen van iets wat hij zolang zo graag had gedaan. De column knipte ik uit en nu ligt hij ergens bij vele andere nog te sorteren papieren. En nog steeds maakt mijn hart een sprongetje als ik merk dat auteurs over fietsen schrijven, of als ik er een fietsend aantref. Dan krijg ik meteen zin om een boek van hem of haar te lezen. En dan bedoel ik het gewone fietsen. Wielrennen is ook mooi, maar van een andere orde. Over fietsen is veel te weinig terug te vinden in de literatuur. Veel te vaak zit men in auto’s of laat zich met een taxi vervoeren. En dan maar zeuren over geldproblemen. Nog erger is het dan als men zijn mening via de taxichauffeur ventileert. Over wandelen dat natuurlijk helemaal in orde is, een andere keer. Andere grote stadsfietsers in Amsterdam waren J.J.Voskuil en A.J.Klei.
En waarom schrijf ik nu, aan het eind van de Kinderboekenweek en het begin van de Geschiedenisweek over fietsen? Wel, vooral omdat zowel de oude BC, Voskuil en Klei nooit kon overkomen wat mij overkwam: een tuimeling met een gescheurde lip als gevolg omdat ik, in zinloze haast, zo nodig naar mijn telefoon moest grijpen. Mijn advies: bel niet fietsend, luister niet naar muziek fietsend en fiets niet met een paraplu. Zoals de arts van de Eerste Hulp weinig origineel maar zeer waar ,tegen me zei: “Een ongeluk zit in een klein hoekje”.
Leo Willemse