Boekenblog 192; Carmiggelt citeren

Gepubliceerd op: 4 oktober 2013 08:51

“Amsterdam is een heerlijke stad om te verlaten en ààn te komen.” Dit citaat van Simon Carmiggelt (7 oktober 1913 - 30 november 1987) staat niet voor niets op de ODEbrug, vlakbij de Schreierstoren. Carmiggelt woonde met veel plezier in Amsterdam, maar veel van zijn stukken spelen zich ook elders af. Zijn Kronkels over Den Haag, zijn jeugd daar, geschreven na de dood van zijn moeder, zijn schitterend. Niet alleen maar melancholisch, maar ook nuchter. Ze staan vooral in ‘Mijn moeder had gelijk’ (1969).

“Oude mannetjes zitten niet meer in kroegen, zij zitten thuis met een plankvol bundels van Carmiggelt”, schreef Kees Fens, die ík dan maar levend houd. En daarna, al net zo mooi: “In de buurt zit een heel opgewekte jonge vrouw, zij bewondert Carmiggelt nog steeds. Ze maakte een bloemlezing uit zijn werk. Ze heet Sylvia Witteman”.

Sylvia’s enthousiasme voor Carmiggelt is ongeveinsd; lees haar inleiding in de door haar en Thomas van den Bergh geschreven biografie over “Amsterdams eigen, hoogstfijne opa” (Martin van Amerongen). Nu is er bijna geen groter verschil in schrijven dan tussen Witteman en Carmiggelt. Waar Sylvia uitblinkt in uitvergroting van situaties, is Carmiggelt de meester van het understatement. Ze komen natuurlijk overeen in hun gevoel voor humor.

Amsterdamse kroegen

Maar natuurlijk wordt hij vooral vereenzelvigd met Amsterdam, ongeordend lopen naar en van kroegen, met gesprekken, meestal monologen van degene die hij ontmoet. Carmiggelt heeft ervoor gezorgd dat niet meer de Amsterdamse tramconducteur of taxichauffeur model staat als humorist. Het is erger: hij heeft iedere gewone Amsterdammer opgezadeld met een onvoorstelbaar groot gevoel voor humor. De man die in de door Carmiggelt geschreven conference van Wim Sonneveld verslag doet van zijn geintjes die hij bekenden en onbekenden aandoet, is wel het beste voorbeeld: “Een geintje, meneer Sonneberg, een geintje! Ik had een paar borreltjes op, ik was goedgemutst. Maar dacht u dat-ie lachte ? Hij zei: Laat je me daarvoor de trap afkomme ? Ik grijp je!”

 

In de kroegverhalen ging het minder uitbundig toe. In de kroeg verdronken de verschoppelingen na hun onbeduidend werk, stilletjes de ellende van de dag. Kroeglopen, misschien zijn beroemdste bundel, is een zeer neerslachtig boek, maar wel vol humor en in de fraaiste zinnen denkbaar opgeschreven. Ik bedoel maar: “Toen ik om elf uur in de morgen het café binnentrad,waar mannen van zaken koffiedrinken, elkaar conspiratief contracten laten lezen of eenzelvig wegschuilen achter het ochtendblad, trof ik Wim reeds aan de sherry.” (1962). De grote tekenaar Peter van Straten heeft honderden van dit soort zinnen al even schitterend weergegeven als Carmiggelt ze opschreef.

Schrijvend op reis

Zijn reiskronkels vond ik ook altijd mooi. Heel ver weg ging hij niet, maar wie deed dat wel in de jaren’50 en ’60 – behalve Jan Cremer en Cees Nooteboom? Daarbij was hij behoorlijk aan huis gebonden met zijn opgroeiende kinderen. We hebben er het verslag van het verblijf van de groenteboer van Carmiggelt in een pension in Gelderland aan te danken. Het legde voor eeuwig vast hoe gewone Nederlanders toen hun vakantie beleefden: “En als je nog wat hebben wilde, dan riep je maar,’Juffrouw Annie, hiero!’” Een all inclusive eigenlijk.

Parijs en Londen waren toen een heel eind uit de buurt. Maar kwam hij in Parijs dan vlogen de geïnspireerde volzinnen meteen uit de pen of schrijfmachine: “Een heldere koele ochtend in Parijs. Ik verlaat ons kleine hotel aan de Boulevard Saint Michel, waar de kamer zoals het hoort, uitziet op een grauwe, tot zelfmoord aansporende luchtkoker, en koop bij een kiosk een Hollandse krant. Na het Kurhaus op Scheveningen heeft – zo lees ik – nu ook De Witte Brug haar deuren gesloten. Bejaarde hotels sterven langzaam.” Het stukkie – zo noemde hij Kronkels zelf – gaat verder over de beroemde schrijver Alexandre Dumas. Want over auteurs , toneelspelers, journalisten schreef hij ook graag. Meestal als hij geen echt onderwerp had, maar de columns waren er niet minder om. Eigenlijk liet hij op een slinkse manier weten dat hij bepaald niet alleen maar in cafés rondhing.

Slenteren

Paroollezers hadden het maar makkelijk die zagen Kronkel vrijwel dagelijks op pagina 3. Ik moest wachten op de jaarlijkse bundel, die steeds verzorgder werd uitgegeven, toen ook de uitgever doorhad dat Carmiggelt méér was dan een verhaaltjesschrijver. Mijn Slenteren –typerende titel uit 1975 heeft een prachtig stofomslag.

 

Carmiggelt dreigde in de vergetelheid te raken. De dundrukuitgave van Van Oorschot, zojuist verschenen, en tal van activiteiten rondom zijn geboortedag, waaronder die van 12 oktober in de OBA met Kees van Kooten en biograaf Henk van Gelder, moet dit voorkomen. Als een oud mannetje grijp ik deze week weer naar mijn plankje met originele Carmiggeltbundels!

Leo Willemse