Boekenblog; De Cotton Club: een Amsterdams Café
Ik ben geen echte cafébezoeker; ik kom er graag maar alleen op afspraak. Of ik vaak afspraken heb? Nou dat valt wel mee. Zomaar een café binnenlopen om daar te zitten, te kijken, een krant te lezen en losjes van koffie naar alcohol schakelen, dat heb ik nooit gedaan. Natuurlijk, het was prettig om zo nu en dan eens na het werk in een belendend café de dag nog eens door te nemen. Je moest dan wel op de Centrale Bibliotheek werken want in Noord, West en Zuidoost was “vroeger” nauwelijks een gezellige kroeg te vinden.
Was er wel een aardig café dan kwam je als Simon Carmiggelt, onze beste Kroegloper, tot de volgende constatering: een café was onvindbaar, “omdat niet alleen het lokaal maar zelfs de hele wijk waarin het stond met de grond gelijk gemaakt was”. Lees maar terug in het Groot Amsterdams Kroegenboek, Ben ten Holter (1968,3e druk). Nee, nog steeds kom ik alleen op afspraak, en meestal gekoppeld aan een maaltijd-dat was in 1981 al helemaal niet mogelijk. We gaan soms vooruit.
Legendarisch en mythisch
Natuurlijk spelen duizenden scenes in romans en verhalen in cafés; en is het werk van Carmiggelt maar ook van Remco Campert, Rinus Ferdinandusse, A.F.Th. van der Heijden en A.J.Klei ondenkbaar zonder kroegbelevenissen. Ook spelen schenkgelegenheden als Zwart, Hoppe, Doffer, Engelbewaarder, Schiller en Eylders een belangrijke rol in talloze boeken. Over Eylders verscheen zelfs een boek, zo mythisch was de zaak: Eylders (1971). Vooruit, het was een biografie over de legendarische eigenaar, maar zonder zijn café was dat boek er nooit gekomen. En dan had de frequente bezoeker Max Dendermonde dat mooie gedicht niet gemaakt, in 1942:
Wie eenzaam is, moet niet naar Eylders gaan:
temidden van de dichters en de dwazen,
ziet men zich daar gespiegeld in de glazen,
een dwaas, zich schamend zonder kleren aan.
Biografie van een café: Cotton Club
Kwam ik dan niet geregeld in cafés, ik kende ze wel. Sommige durfde ik niet te bezoeken, juist vanwege hun naam. Ik heb het over de jaren ‘70/’80 en ik zeg niet dat dit een terechte gedachte was. Ze lagen in de directe omgeving van de Zeedijk. Eén daarvan was de Cotton Club, op de Nieuwmarkt. Nu was de Nieuwmarkt, voor mij -provinciale Amsterdammer die ik was en ben, al helemaal een plek om te vermijden, op het Historisch Museum en het daarboven gelegen Joods Historisch Museum na. Maar de Cotton Club! Geen haar op mijn hoofd! Wist ik veel dat juist dit café een van de leukste, gezelligste pleisterplekken van de stad was, met een heel bijzondere geschiedenis en klandizie. Ja, helemaal zonder risico was een bezoek niet, maar daar woog veel tegenop: vrolijkheid, levende jazzmuziek, een afwijkend klantenbestand: Surinamers, Amerikaanse soldaten, kunstenaars, pooiers en een familiegeschiedenis.
Hoe weet ik dat? Omdat Alice Boots en Rob Woortman, ongetwijfeld zelf vaste klanten van de Cotton Club (geweest), daar een ongelooflijk interessante biografie over hebben geschreven, Cotton Club, de bewogen geschiedenis van een Amsterdams cafe (2014). Boots en Woortman, hebben de Cotton Club tot hoofdpersoon van hun boek gemaakt, en alle mensen die erin voorkomen staan in dienst van die hoofdpersoon. En dat zijn er nogal wat: Teddy Cotton, Annie, Riekie, Frits en Fritsie Smit, Marion Lewis, Max Zegelaar en Eddy Faithfull, en dan ben ik nog niet op de helft. De biografie van het café is tegelijkertijd ook een verhaal over integratie, drugsgebruik, jazzmuziek, en de totale verandering van een stukje Amsterdam, de Nieuwmarkt. In de jaren ’80 was dat geen vrolijk gebied. En nu: totaal vernieuwd, druk, gezellig, toegankelijk voor iedereen. De Cotton Club overleefde, zij het met grote moeite, sinds 1940 alle stormen en het leeft weer.
Laatste zin uit Cotton Club: “Binnen wordt de muziek weer ingezet .Even lijkt het- wat wazig tussen de bezoekers van het overvolle café door-alsof achter in het café een zwarte man in een wit pak een trompet aan zijn lippen zet, maar het beeld lost op. Buiten op het plein vervagen de klanken van de muziek om plaats te maken voor het getoeter van taxi’s en het geroezemoes van stemmen.”